Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam vonnis gewezen in onderzoek LONGROOM. De cliënt van mr. Admiraal werd vervolgd terzake (verlengde) invoer van in melasse verwerkte cocaïne. Het openbaar ministerie had een gevangenisstraf van 28 maanden geëist. Cliënt had zakken melasse vervoerd op verzoek van een collega en betwistte te weten dat hier verdovende middelen in verwerkt zaten.
De rechtbank volgde het verweer van mr. Admiraal en kwam tot de conclusie dat niet bewezen kon worden dat cliënt wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne en/of ecgonine in de zakken melasse. Die wetenschap kon evenmin afgeleid worden uit de gang van zaken bij het uitvoeren van de vervoersklus door cliënt.
Zo was hij niet aanwezig was bij het selecteren van de te vervoeren zakken melasse met cocaïne en ecgonine uit de totale partij. Aan de buitenkant was niet te zien dat het om in melasse opgeloste cocaïne en ecgonine ging. Het bedrag dat cliënt voor de klus kreeg, € 200,-, duidt niet op het vervoeren van verboden stoffen. Dat hij een hoger bedrag heeft gekregen, zoals de officier van justitie stelt, blijkt niet uit het daartoe aangehaalde chatgesprek tussen medeverdachten, noch uit enig ander bewijsmiddel. De chat waarin cliënt werd verzocht om bij aankomst bij de loods de jammer aan te zetten, roept volgens de rechtbank weliswaar vragen op, maar dat is op zich onvoldoende om wetenschap van de aanwezigheid van de verdovende middelen aan te nemen. Daar komt bij dat cliënt in de chat niet of nauwelijks reageerde op dit verzoek. Hij zei enkel “Oké” zonder dat duidelijk wordt wat hij daarmee precies bedoelt. Ook is niet gebleken dat hij de jammer daadwerkelijk heeft aangezet.
Bij deze stand van zaken is volgens de rechtbank het alternatieve scenario, dat cliënt is ingeschakeld om de zakken te vervoeren zonder dat hij wist dat het om verdovende middelen ging, geenszins uit te sluiten. Dat cliënt opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, had, acht de rechtbank dan ook niet bewezen.
Klik hier voor de uitspraak.