Op 2 april 2025 deed de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak in een zaak waarin mr. Wouters een cliënt bijstond wiens woning was gesloten. Deze woningsluiting was het gevolg van de (toevallige) vondst in juli 2020 van restanten van een aantal hennepplanten. De Burgemeester besloot vervolgens de woning van cliënt te sluiten voor een periode van drie maanden. Hierop volgende een lange procedure.
Namens cliënt werd een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van de Burgemeester. Daarnaast werd de rechter verzocht om (in afwachting van de beslissing op het bezwaarschrift) een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter bracht de duur van de woningsluiting vervolgens terug tot een periode van zes weken. Klik hier voor de uitspraak. Vervolgens werd het bezwaarschrift ongegrond verklaard, maar bleef de periode van de woningsluiting beperkt tot zes weken. Tegen deze beslissing werd namens cliënt beroep ingesteld.
In november 2022 oordeelde de bestuursrechter van de Rechtbank Amsterdam vervolgens dat de Burgemeester zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake was van een ernstige situatie waarin een sluiting van de woning voor de duur van zes weken noodzakelijk was en niet kon worden volstaan met een waarschuwing. Het beroep werd daarom gegrond verklaard en het primaire besluit vernietigd. Klik hier voor de uitspraak. Tegen deze beslissing werd namens de Burgemeester hoger beroep ingesteld.
In november 2024 behandelde de Raad van State het hoger beroep, waarbij namens cliënt wederom werd betoogd dat de Burgemeester de woning van cliënt niet had mogen sluiten en dat de Rechtbank Amsterdam op goede gronden tot gegrondverklaring van het beroep was gekomen. De Raad van State was het daarmee eens en kwam tot de conclusie dat het hoger beroep van de Burgemeester ongegrond moest worden verklaard. Klik hier voor de uitspraak.