+ 31 20 30 32 840
·
info@takensadmiraal.nl
·
Maken afspraak: Ma - Vr 09:00-17:30
Contact

Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wegens (schending redelijke termijn en) oneerlijk proces

Woensdag, 11 mei 2016

Op 4 mei 2016 heeft het gerechtshof in Den Haag het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging van een client van mr. R.I. Takens (klik hier voor het arrest, ECLI:NL:GHDHA:2016:1306). Het betreft een zeer opmerkelijk arrest, niet alleen om het zeer zeldzaam is dat rechters tot het oordeel komen dat het Openbaar Ministerie het recht op strafvervolging heeft verloren, maar ook omdat het gerechtshof daarbij de kans heeft aangegrepen om enkele kritische kanttekeningen te plaatsen bij de huidige strafrechtspraktijk. 

Eerst enige achtergrondinformatie: de client in kwestie betrof een schoonmaker op Schiphol. Hij werd ervan verdacht dat hij op 14 september 2006 een portemonnee zou hebben gestolen van een Australische toeriste die in Nederland een tussenstop maakte. Tijdens het bellen in de centrale aankomsthal zou zij op een niets vermoedend moment bestolen zijn van haar portemonnee, mogelijk door de schoonmaker die in haar nabijheid aan het dartelen was. Client ontkende echter de diefstal, maar erkende een portemonnee te hebben gevonden, welke onbeheerd was achtergelaten. Het was zijn taak een dergelijk goed onder zich te nemen als eerlijke vinder. 

De politierechter was kennelijk totaal gevoelloos voor ‘deze kant van de munt’ en veroordeelde client, die toen niet door een raadsman werd bijgestaan, tot maar liefst 6 maanden gevangenisstraf, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. Derhalve 4 maanden het gevang in, strikt genomen in doorslaggevende mate op basis van de verklaring van deze Australische aangeefster.  Uiteraard stelde client hoger beroep in tegen het vonnis en zocht toen rechtsbijstand. Eerst wendde hij zich tot een andere advocaat, maar switchte daarna vrij snel naar mr. Takens. 

In het daarop volgende hoger beroep verzocht mr. Takens om de Australische getuige te mogen verhoren, omdat haar verklaring kennelijk cruciaal was voor de veroordeling en de juistheid van haar verklaring werd betwist en de getuige aanvullende vragen zou kunnen beantwoorden. Dat verzoek werd door het gerechtshof Amsterdam, waar de zaak voor de eerste maal in hoger beroep diende, afgewezen omdat het verhoor niet noodzakelijk zou zijn. Deze beslissing was echter te beperkt, omdat toen recente jurisprudentie van de Hoge Raad dicteerde dat in een dergelijk geval, waarbij een verdachte eerst in hoger beroep door een advocaat wordt bijgestaan, het verzoek ook een beetje in de richting van het verdedigingsbelang moest worden getoetst. Niet bleek dat het gerechtshof ook dat bij de beslissing had betrokken. Door mr. Takens werd bij de Hoge Raad met succes geklaagd over de afwijzing van het verzoek om getuige te mogen verhoren (klik hier voor het arrest, ECLI:NL:HR:2009:BJ6949) en de zaak moest opnieuw bij het gerechtshof in Amsterdam worden behandeld.

In het daarop volgende 2e hoger beroep werd wederom verzocht om verhoor van de Australische getuige. Nu dat verzoek ruimschoots voorafgaand aan de zitting werd gedaan diende het verzoek per definitie te worden beoordeeld aan het criterium van het verdedigingsbelang. Het gerechtshof Amsterdam oordeelde echter dat het verhoor niet noodzakelijk was. Een kennelijke blunder van het gerechtshof dus, omdat een verkeerd criterium werd toegepast. Ook tegen die beslissing werd met succes door mr. Takens geklaagd bij de Hoge Raad (zie hier: ECLI:NL:HR:2012:BY5546). De Hoge Raad vond het vervolgens tijd om de zaak te verwijzen naar het gerechtshof in Den Haag. 

Het gerechtshof in Den Haag deed vervolgens wat 2 instanties eerder had moeten worden gedaan en wees het verzoek om de in Australië verblijvende getuige te horen toe. De tijd die vervolgens gepaard ging met de uitvoering van die beslissing bleek meerdere jaren te omvatten. Toen eenmaal het verhoor van de getuige door middel van een videoverbinding tot stand moest komen, weigerde de techniek en moest een nieuw verhoor worden gepland. Daarop heeft de Australische getuige (die zelf ook een hele middag had zitten wachten op verbinding) te kennen gegeven na al deze jaren niet meer bereid te zijn om medewerking te verlenen aan een verhoor. Vervolgens hebben ook de Australische autoriteiten aangegeven dat zij, gelet op de aard van de zaak (lees: oudheid) en het feit dat de getuige stelt slachtoffer te zijn, niet zullen meewerken aan het inzetten van dwangmiddelen om de getuige alsnog te laten verhoren. Duidelijk is dat het enorme tijdsverloop (meer dan 9 jaren na dato) een eind maakte aan de kansen van de verdachte om de getuige te kunnen verhoren.

In het arrest gaat het gerechtshof Den Haag in op de verlopen procedure, de verstreken tijd en de belangen die een verdachte heeft bij verhoor van een getuige. Het gerechtshof grijpt de kans aan om op te merken dat het beter ware wanneer de politierechter in deze zaak ambtshalve, derhalve zonder een verzoek van de kant van de verdachte, over zou zijn gegaan tot verhoor van de getuige. Het gerechtshof tekent daarbij aan dat rechters in eerste aanleg in het algemeen zich meer het horen van getuigen moeten aantrekken, omdat in bepaalde zaken op voorhand valt te voorzien dat, indien een getuige niet snel wordt gehoord, dit later tot problemen zal leiden, waar de gerechtshoven vervolgens mee worden opgezadeld. De vraag is daarbij onder meer welke waarde een getuigenverklaring nog heeft wanneer deze eerst jaren na dato worden afgelegd. Dit kan volgens het gerechtshof in strijd komen met eisen van een eerlijk proces maar kan ook de waarheidsvinding ernstig belemmeren. 

De motivering van het gerechtshof leunt dan ook duidelijk enerzijds op het tijdsverloop in de zaak, wat zou kunnen worden betiteld als een schending van de redelijke termijn. Echter, doordat de Hoge Raad, ook in recente jurisprudentie, heeft aangegeven dat schending van de redelijke termijn absoluut niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, leunt de motivering van het gerechtshof (terecht) ook zwaar op de schending van de mogelijkheid van de verdachte om de in deze zaak cruciale getuige te kunnen ondervragen. De slotsom is dan ook dat de verdachte daardoor geen eerlijk proces heeft gehad, zodat het Openbaar Ministerie het recht op strafvervolging heeft verloren.

Related Posts